De werking van kapitalisme

In de vorige delen van deze serie is kort weergegeven wat liberale grondwaarden zijn, waarom deze van belang zijn en welke staat van de maatschappij deze waarden het beste tot uitdrukking kan laten komen. Ook is er kort stilgestaan bij andere mogelijkheden om een maatschappij in te richten. Tonen dat een bepaalde inrichting wellicht onwerkbaar is, is echter niet het doel van deze serie. Het gaat erom te laten zien waarom liberalisme wel werkt en hoe ver de huidige realiteit van liberalisme af staat. Er is getoond dat uit de liberale grondslag, de private eigendom van productiemiddelen, kapitalisme vloeit.

Onder kapitaal wordt hier niet verstaan de enge Keynesiaanse definitie van kapitaal louter als geld, maar een meer omvattende definitie. Deze definitie omvat, kennis, arbeid, vaardigheden én geld als kapitaal. Bezit iemand unieke kennis, dan is dat kwantificeerbaar op de markt. Niemand zal iets willen betalen voor de kennis om een veter te kunnen strikken, wel voor kennis die leidt tot enorme kostenbesparingen of hogere verkoopcijfers. Kennis kan dus door mensen worden ingezet om een rendement op te leveren. Voor arbeid geldt dit eveneens. De uren die iemand werkt betalen zich uit in geld. Arbeid is daarmee een investering die geld oplevert. De vaardigheid om boterhammen te smeren zal weinig mensen interesseren. De vaardigheid om uniek houtsnijwerk te creëren zal daarentegen wel kwantificeerbaar zijn in opbrengst. Kapitaal is dus niet alleen geld. Kapitaal is breder dan dat. De inzet van al deze vormen van kapitaal vormt het kapitalisme.

Als nu een mens zijn arbeid inzet om een stoel te maken en vervolgens te verkopen komt deze stoel op de markt. De stoel is nu overgeleverd aan ‘de markt’. Dit klinkt in moderne terminologie als totale horror. Het wil echter niets anders zeggen dan dat verschillende mensen die interesse in de stoel hebben deze stoel een waarde geven die zij het waard vinden. De maker van de stoel heeft natuurlijk ook een waarde in zijn hoofd. Dit zijn de uren arbeid en de gebruikte materialen en gereedschappen. De maker wil dus een bepaalde waarde terugkrijgen voor zijn investering. Een uiteindelijke koper van de stoel wil zoveel mogelijk waarde voor zo weinig mogelijk waarde. Dat klinkt raar, en dat is het ook. In het normale leven wordt natuurlijk niet over waarde gesproken, maar over de prijs. De prijs geeft de waarde weer die door de maker aan de stoel gegeven wordt. Deze prijs wordt uitgedrukt in geld. Geld is ook datgene wat de maker in staat stelt om te bepalen of hij goede kwaliteit materialen gekocht heeft om de stoel te maken. Hout dat makkelijk breekt is voor hem minder waard en dus zal hij daarvoor minder willen betalen. Gebruikt hij dergelijk hout, dan zal de stoel namelijk snel breken en is deze minder waardevol voor eventuele kopers.

Zo vloeit uit de private eigendom van productiemiddelen, arbeid, geld en kennis, een zelfregulerend systeem voort. Uit de afbakening van eigendom ontstaat de mogelijkheid zaken op waarde te schatten voor degene die geïnteresseerd is in die zaak. Uit de mogelijkheid zaken op waarde te schatten volgt een prijs in geld. Die prijs laat zien aan de maker dat zijn product te duur is, of te goedkoop of gewoon goed. Die prijs laat zien aan een eventuele koper dat de waarde over- of ondervertegenwoordigd is door de kwaliteit, of het ontbreken daarvan, in de stoel. De prijs is dus voor beide partijen in een markt een signaal. Zonder het kunnen bepalen van de prijs van producten door beide partijen is het niet mogelijk te weten of de stoel kwalitatief goed is. De inkomsten en uitgaven kunnen nu worden bijgehouden in de boekhouding. Ziet de stoelenmaker dat hij geld overhoudt, dan is dat een signaal dat hij zijn product goed is, of dat hij zijn kosten erg laag weet te houden. Andersom geldt dat natuurlijk ook. Zo kan de stoelenmaker tijdig maatregelen nemen om de rentabiliteit van werk terug te brengen naar een meer winstgevend niveau.

Deze getallen vellen geen oordeel. Zij tonen slechts wat er wel en wat er niet goed gaat bij de stoelenmaker. De boekhouding produceert slechts signalen die de stoelenmaker op kan pikken om zijn onderneming op orde te houden. Doet hij dit niet, dan kan hij failliet gaan en droogt zijn bron van inkomsten op. Dat geldt voor iedereen. Uiteindelijk is dat hoe kapitalisme werkt. Het is een abstract, zelfregulerend systeem dat signalen geeft aan de gebruikers ervan ten aanzien van door hen ontplooide activiteiten. Dit kan alleen bewerkstelligd worden in een samenleving waarin de eigendom van productiemiddelen in handen is van individuen. Worden deze middelen publiek, dan vervalt de mogelijkheid om tot prijsvorming te komen, waarmee uiteindelijk de markt niet meer kan werken. Dat lijkt niet heel belangrijk, maar prijsvorming, boekhouding en geld zijn zaken waar elk mens mee te maken heeft. Het verstoren van de markt, in haar geheel of slechts bepaalde elementen daaruit publiek te maken, heeft dan ook uiteindelijk voor iedereen een negatief effect.

Elke woensdag verschijnt een nieuwe aflevering over het boek ‘Liberalismus’ van Ludwig von Mises uit 1927. Dit is deel V in deze serie en daarvoor is gebruik gemaakt van Hoofdstuk II.

De foto is gemaakt door: Luc de Leeuw

 

%d bloggers liken dit: