De practische toepassing van maatschappelijke inrichting

Vorige week hebben we het belang gezien van het verdedigen van liberale waarden. Het privé-eigendom, van productiemiddelen, zorgt voor een staatsvrije sfeer van invloed waarin de mens zich kan ontplooien en voor eigen motivatie kan produceren. Democratie is daarbij het middel om veranderingen over de inrichting van staat geweldloos vorm te geven. Over die inrichting van staat wordt door utopisten, realisten en andere theoretici al eeuwen gediscussieerd. Hoe de maatschappij vormgegeven zou moeten worden is de vraag die op de lippen ligt van hen die de macht verdelen.Deze vraag naar de maatschappelijke inrichting is van elementair belang. Het is immers de grondslag waarop de samenleving en maatschappij kunnen functioneren.1 Als meest populaire systemen worden beschouwd het socialisme (of breder: collectivisme), het interventionisme en het kapitalisme.

Allereerst is er een simpele verklaring waarom socialisme als maatschappelijke grondslag niet zal werken. Als in een kapitalistische maatschappij een arbeider zijn kapitaal goed of slecht inzet, merkt hij dit aan de reactie van de markt. Winst of verlies zijn dan ook direct meetbaar voor de arbeider. Kapitaal is overigens niet de enge definitie zoals die vandaag de dag vaak gebruikt wordt. Kapitaal omvat ook het inzetten van arbeid en kennis. In een socialistische maatschappij is elk mens een radertje van de staat. De staat bepaalt wat aan wie wordt toegewezen na een bepaald aantal uren van een bepaald soort arbeid. Verbouwt een stratenmaker slechte komkommers, dan krijgt hij hetzelfde aan beloning van de staat als de beste komkommerkweker. Extra inzet kan niet beloond worden. Pas als iedereen in de maatschappij zich inzet zal de stratenmaker erop vooruitgaan. Dat is een utopie. De socialistische grondslag van de maatschappij stuit daarnaast op een tweede probleem. Een socialistische maatschappij kent geen economische berekening. Economische berekening is de berekening van kosten van arbeidsuren, transportkosten, kosten van grondstoffen die het te verwezenlijken product gaan vormen. Een private wegenbouwer die een weg moet aanleggen kiest uit verschillende opties aan de hand van de te verbruiken grondstoffen, arbeidsuren en te verwachten gebruik van de weg door automobilisten uitrekenen of die weg überhaupt rendabel is om aan te leggen. Dit kan de wegenbouwer zien omdat in de markt een prijs tot stand is gekomen van al zijn benodigdheden. Aan de hand van de prijs/kwaliteitsverhouding kan hij tot een goede beslissing komen. Zijn alle productiemiddelen in handen van de staat dan is zulke berekening niet mogelijk. Met een enkele aanbieder, de staat, van alle grondstoffen om asfalt te maken kan de wegenbouwer nooit bepalen of hij een goede prijs geeft aan hetgeen hij koopt. Hij heeft geen referentiekader, de economische berekening. De practische haalbaarheid van het socialistische model als basis van de maatschappelijke inrichting zal niet kunnen werken, dat is de reden dat socialisme niet doorgevoerd kan worden.
Daarom schakelden veel socialisten over naar het zogenoemde ‘Interventionisme’. Dat houdt in dat de productiemiddelen in handen blijven de mens, maar dat de overheid actief probeert de markt te sturen om voor iedereen een mooi resultaat te krijgen. Dit lijkt sterk op het huidige Nederland. Hoe werkt dit? De markt ‘faalt’ om een goedkope prijs te genereren. De prijs wordt door de regering eerlijker gemaakt en lager gezet. Iedereen blij, want een lage prijs. De ondernemer is echter minder blij. Hij heeft nog steeds te maken met dezelfde kosten en leidt nu verlies. De kans bestaat dat de ondernemer zijn producten zal bewaren, mits ze niet bederfelijk zijn, tot het moment dat de regering de kunstmatige prijs weer loslaat. De ondernemer kan dan weer zonder verlies verkopen. Aanbod verdwijnt nu van de markt, terwijl de producten er wel waren. De ondernemer moet dan ook verplicht worden zijn voorraad te verkopen om schaarste te voorkomen. Uiteraard raakt de voorraad op. Voor de ondernemer is het echter niet meer profijtelijk te produceren en dus zal hij dat niet doen. Of hij produceert een stuk minder, met minder mensen in dienst. Er ontstaat daardoor grotere schaarste en onnodige werkeloosheid. Deze tussenweg, de private eigendom van productiemiddelen en de inzet ervan in handen van de staat werkt dus eveneens niet. De gedachte de markt te kunnen sturen is nobel en erg invoelbaar, uiteindelijk zal het leiden tot totale controle. Ook nu gaat de productiviteit en daarmee de welvaart van de samenleving als geheel achteruit.

Beide systemen lijken dan ook niet te kunnen werken. Socialisme neemt zowel de economische berekening voor ondernemers weg als het persoonlijk belang om goed te produceren, waardoor de mogelijkheid om kostenanalyses te maken verdwijnt en de productiviteit daalt. Interventionisme laat weliswaar de productiemiddelen in handen van de mens, maar in haar streven naar een optimale markt zal zij noodgedwongen een keten van regels moeten maken die zorgen voor totale controle van de markt. Hierdoor heeft de ondernemer weinig kansen meer voor eigen belang te produceren en weinig kans te zien of dat eigen belang strookt met datgene dat er in de markt gevraagd wordt. Die situatie is eender aan die van het socialisme, bij wie dit probleem al vanaf het begin speelt.

1Voor denkwijzen ten aanzien van de inrichting van de staat, het positivisme versus realisme zie de serie Law, Liberty and Legislation, deel X
Elke woensdag verschijnt een nieuwe aflevering over het boek ‘Liberalismus’ van Ludwig von Mises uit 1927. Dit is deel IV in deze serie en daarvoor is gebruik gemaakt van Hoofdstuk II.
De foto is gemaakt door: EpSos.de
%d bloggers liken dit: