Het fundament

Het nut van ‘Liberalisme’ ligt in het laten zien op welke grondslagen een liberale samenleving gegrond zou zijn. Vorige week is getoond waar het belang ligt van een dergelijk boek. In dit volgende deel wordt een blik geworpen op liberaal binnenlands en economisch beleid. Hoe verschilt dit van huidige politiek en wat zijn de grondslagen van een dergelijke politiek?

Liberaal beleid is dagelijks in kranten en online te lezen. Hypotheekrente-aftrek, meer snelwegen, geld voor ondernemers, het zijn onderwerpen die geassocieerd worden met liberaal beleid. Het is traditioneel de VVD die zich hard maakt voor dit soort onderwerpen. Dit zijn echter niet echte grondslagen. Het zijn uitwerkingen van een belangrijk principe. Om te kunnen ondernemen is ruimte nodig, ruimte om een winkel of onderneming neer te zetten. Om Hypotheekrente-aftrek te kunnen hebben is een huis nodig. Samengevat is dit eigendom. Onder eigendom wordt in de liberale economie niet de nauwe definitie verstaan van privé-eigendom, maar de private eigendom van productiemiddelen. Dit is een belangrijke onderscheid ten opzichte van de publieke eigendom van productiemiddelen, zoals collectivisme dit voorstaat. Het belang van privé-eigendom van productiemiddelen is gelegen in de verantwoordelijkheid en de aanmoediging die dit met zich meebrengt. Produceert een bakker voor eigen ontwikkeling, dan zal hij meer geneigd zijn zo optimaal mogelijk te produceren, dan wanneer hij voor een bureaucraat in den Haag elke dag een niet door de bakker vast te stellen aantal goederen moet produceren. Door deze vrijheid ontstaat de mogelijkheid zich te specialiseren. Deze specialisatie uit zich in de theorie van arbeidsverdeling. Simpel gezegd volgt uit de praktijk dat de een beter is in het bakken van brood dan de ander, die weer beter is in het creëren van een online platform voor muziekliefhebbers. De specialiteit van de een maakt de specialiteit van de ander mogelijk. Zonder de bakker zou de internetondernemer zelf zijn brood moeten bakken. Ten eerste is hij hier slechter in, ten tweede kan hij zich, door de tijd die hij dient te besteden aan zijn matige bakkerskwaliteiten, minder bezig houden met zijn eigen specialiteit. De eigen kwaliteit wordt daardoor minder ontwikkelt dan dat bij een goede arbeidsverdeling wel het geval zou zijn. Een grotere specialisatie van arbeid creëert dan ook meer mogelijkheden in een samenleving, die allen voortkomen uit de private eigendom van productiemiddelen.

Het is dan vervolgens wel prettig als de bakker niet ook daadwerkelijk voor zichzelf kan produceren. Het is prettig dat hij niet voor een bureaucraat in den Haag hoeft te produceren, nog beter is het dat hij zelf vrij is om datgene te produceren dat hij wil. Dus dat de bakker zich niet in een dwangverband bevindt, waar hij slechts binnen de nauwe grenzen vrij is te doen en te laten wat hij wil en bij het overschrijden van de aangegeven grenzen gestraft wordt door zijn baas. Met andere woorden, de bakker dient niet alleen privaat eigendom, in de brede zin, te hebben, hij dient ook vrij te zijn van enig dwangverband. In een dergelijk verband, waarin de opbrengsten van productie onevenredig verdeelt zijn ten nadele van de bakker ontbreekt de impuls om te produceren. Het is immers niet voor eigen rekening, noch voor eigen gewin. De bakker zal dus in ieder geval zijn best doen datgene te produceren dat hem zal vrijwaren van straf. Alles daarboven is mooi meegenomen, maar niet meer noodzakelijk. Met andere woorden, de bakker dient ook persoonlijk vrij te zijn en mag niet gedwongen worden bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Vrijheid is daarom de tweede grondslag waarop een liberaal raamwerk gebouwd dient te worden.

Als de private eigendom van productiemiddelen gesteund door vrijheid leidt tot arbeidsverdeling, wat leidt tot specialisatie van arbeid en daarmee meer mogelijkheden voor alle mensen in de samenleving, dan is het van belang dat deze arbeidsverdeling in stand blijft. Krijgt nu de ene regio het aan de stok met een andere regio, dan zullen de slachtoffers van die oorlog wegvallen in de arbeidsverdeling. Daardoor vallen er gaten. Bij de verliezer van een oorlog is dat meestentijds zichtbaarder dan bij de overwinnaar. Bij de verliezer zal namelijk ook in grotere mate de eigendom van haar mensen vernietigd zijn. Die vernietiging ontneemt mensen de mogelijkheid tot productie, het verlies van mensen de mogelijkheid tot arbeidsverdeling. Ook bij een winnaar treedt dit verlies op. Hier wordt het echter gecompenseerd door de buit van de verliezer mee naar huis te slepen en zo te zorgen dat er over het geheel genomen er in ieder geval geen verlies is gemaakt. Ruim gezegd is de verstoring van de arbeidsverdeling in een samenleving dan ook ongewenst. De grootste ontwikkeling van productie vindt plaats in een vredige omgeving. Vrede is dan ook het tweede liberale principe dat tot grondslag van een liberale politiek gemaakt zou moeten zijn. Het voorstaan op de vrede wil echter niet zeggen dat er niet gevochten mag worden. Uiteraard dienen huis en haard beschermd te worden tegen hen die binnenvallen, dient de regio of het land beschermt te worden tegen hen die kwaad willen, of ze nu van buitenaf komen of van binnenuit.

De grondslagen van liberale politiek worden dus gevormd door privaat eigendom, van productiemiddelen, de vrijheid van de mens van enig dwangverband en de vrede waarin de arbeidsverdeling en de daaruit vloeiende productie tot beste samenstelling komt. Volgende week wordt onderzocht hoe de rol van de staat zou moeten zijn bij het ondersteunen van deze drie grondslagen.

Elke woensdag verschijnt een nieuwe aflevering over het boek ‘Liberalismus’ van Ludwig von Mises uit 1927. Dit is deel II in deze serie en daarvoor is gebruik gemaakt van Hoofdstuk I.

%d bloggers liken dit: