In een markt waar een enkel persoon opereert is een monopolie. In een markt waar tien personen opereren kan ook een monopolie ontstaan. Iemand die het beste product voor de beste prijs aanbiedt en daarmee zorgt dat de overige negen personen niets meer verkopen resulteert in een monopolie. De overige negen personen zitten natuurlijk niet stil. Zij willen namelijk niet ten onder gaan en gaan dus op zoek naar andere, wellicht betere, methoden om de producent van het beste product te evenaren of overtreffen. Zo ontstaat concurrentie en ondernemerschap. Concurrentie leidt tot drie zaken die voordelig zijn voor de markt. Het leidt tot de continue ontwikkeling van nieuwe producten en productietechnieken, het zorgt voor lagere prijzen voor dezelfde producten en het zorgt ervoor dat alleen zij die weten waar ze mee bezig zijn binnen een bepaald gebied ook daadwerkelijk succesvol kunnen zijn. Concurrentie zorgt dan ook voor een reinigend en voortstuwend effect in de markt.
In een dergelijke markt is een monopolie is niet erg. Zodra iemand namelijk een betere manier heeft gevonden het product te produceren is het vrij snel afgelopen met het eerdere monopolie. Een monopolie zal pas een probleem vormen wanneer de ondernemer zich niet meer beperkt tot de macht die hij heeft over het product, maar dit probeert uit te strekken tot het gedrag van mensen. Dat is gedrag dat door middel van regels van goede handel voorkomen zou moeten worden. Ook wordt een monopolie negatief op het moment dat het in staat is of wordt gesteld competitie uit te sluiten. Het is immers competitie die het mogelijk maakt dat mensen op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden om beter te zijn dan de ander. Dat is nodig omdat door die betere positie zij in staat worden gesteld meer producten of diensten te verkopen. Gedrag van monopolies dat mensen uitsluit of op andere wijze hun gedrag beïnvloedt en daarmee de handel in een vrije markt beïnvloedt zou dan ook via een algemene regel ongeldig en niet in rechte uitvoerbaar verklaard kunnen worden. Daarmee wordt voorkomen dat de staat, bijvoorbeeld, moet gaan bepalen wat een eerlijke prijs is. Met een dergelijke algemene regel zou de marktorde niet verstoord worden. In de praktijk loopt het anders.
De markt, middels concurrentie en prijsvorming, is in staat alle problemen op te lossen omdat abstracte principes mensen er toe aanzetten nieuwe manieren te vinden om producten te produceren of om producten of diensten te ontwikkelen. De staat zou in het meest ideale geval de rol op zich moeten nemen om die zaken in de samenleving die, nog, niet door de markt zijn opgelost te verzorgen. Zo ontstaat een delicate balans tussen het een monopolie van de staat en een monopolie van de ondernemer. Het monopolie van de staat op een product dat, nog, niet door de markt is voortgebracht is dus van andere aard dan dat van de ondernemer die een goed product levert en daarmee een monopolie verkrijgt. Het moeilijke van die balans is te zorgen dat er voldoende ruimte overblijft voor ondernemers om die zaken die, nog, niet geregeld worden in de markt en nu tijdelijk door de overheid worden gedaan toch te kunnen gaan organiseren.
Tegen die organisatie door ondernemers werkt het collectivistische idee van de macht van de meerderheid dat inherent is aan de democratie zoals deze op dit moment is ingericht. De groep kan invloed uitoefenen door de graad van organisatie en deels door de grootte ervan. Doordat deze groepen, bijvoorbeeld vakbonden of lobbyclubs van bedrijven, de staat beïnvloeden, kunnen zij indirect gedrag van mensen beïnvloeden. Iemand die een manier ontdekt waardoor de meeste verzekeringsbedrijven ineens failliet zouden gaan terwijl de klanten er niet op achteruit gaan zal van de belangenvertegenwoordigers van de maatschappijen te horen krijgen dat dit schadelijk is voor de economie, omdat er dan tienduizenden mensen op straat komen te staan. De economische winst voor de samenleving zou echter groter zijn, wanneer de nieuwe procedure gebruikt wordt dan wanneer de situatie bij het oude blijft. Groepen houden ontwikkelingen tegen omdat zij het belang van de groep schaden en niet per sé het belang van de samenleving. Daarmee is het belang van de groep het uitsluiten van concurrentie om te zorgen dat de groep die vertegenwoordigt wordt er niet op achteruitgaat. In zekere zin geldt dit ook voor de staat. Dit werkt negatief op de marktorde en dus voor de economische ontwikkeling van de samenleving. Hayek laat zien dat de mogelijkheid voor groepen om dit te bewerkstelligen louter ontstaat door de samenwerking tussen de staat en deze groepen. De staat is op dit gebied dan ook de grootste groep, terwijl zij juist de samenleving tegen deze groepen zou moeten beschermen.
Dit is deel VIII in de serie Law, Liberty and Legislation. Elke woensdag vindt u een nieuwe aflevering. Voor het lezen is gebruik gemaakt van Volume III, Hoofdstuk XIV en XV