Door een fout is het artikel vorige week woensdag niet verschenen. Bij deze alsnog aflevering zeven in deze reeks van tien artikelen over een van de laatste grote werken van F.A. Hayek

Pragmatisme en grenzeloosheid

De afgelopen weken is het grondwerk gelegd vanuit de begrippen die Hayek gebruikt om zijn kritiek op de huidige maatschappij te uiten. De huidige representatieve democratie is gegroeid vanuit de erfenis van de absolute monarchieën. Deze laatsten hadden al enkele eeuwen daarvoor het monopolie op het vertegenwoordigen van de wet hadden veroverd. Met de wet wordt hier bedoeld de nomos. Eerder is besproken dat dit monopolie in eerste instantie bedoeld is geweest om de nomos bescherming te bieden.

Met de transitie van absolute monarchie naar democratie komt, in zekere zin, de macht bij het volk te liggen. In Nederland wordt deze macht uitgeoefend via de volksvertegenwoordiger. De taak van de volksvertegenwoordiger is nog steeds dezelfde als die van de absoluut monarch. De volksvertegenwoordiger is allereerst onderdeel van de organisatie die de nomos dient te beschermen, namelijk de staat. Ten tweede is de vertegenwoordiger onderdeel van het orgaan waarvan de bevolking geconditioneerd is te denken dat de wet er gemaakt wordt. Het nieuwe element is dat de vertegenwoordiger eens per gegeven tijd rekenschap aan het volk dient af te leggen. Een vertegenwoordiger moet nu een keuze maken. Of hij gaat zich bezighouden met de samenleving en probeert op de lange termijn de nomos te laten werken. Of hij gaat zich bezighouden met de korte termijn en gaat problemen oplossen via de thesis. Krijgt een significant deel van het volk dat een vertegenwoordiger gekozen heeft te maken met onvoorziene tegenslag, dan zal de bevolking, eeuwenlang geconditioneerd dat de staat de bron van de wet is, vragen aan de overheid om deze tegenslag op te lossen. Gaat de volksvertegenwoordiger hier niet op in, bijvoorbeeld omdat hij een dergelijke inmenging niet in het belang van de nomos acht, dan zal het volk zich wenden tot een vertegenwoordiger die deze macht van het maken van regels wel wil gebruiken. Zo ontstaat bij vertegenwoordigers een gerichtheid op de korte termijn door druk vanuit de samenleving. De volksvertegenwoordiger heeft dan, uiteindelijk, geen andere keuze dan om zich met thesis bezig te houden.

Die druk ontstaat daarnaast ook vanuit de positie van de vertegenwoordiger zelf. Daar waar de monarch een zekere notie had van lange termijn, hij is immers ook een mens die graag ziet dat de kinderen een betere toekomst hebben dan hijzelf, is de volksvertegenwoordiger geketend aan het stramien van verkiezingen. Dit is telkens een korte periode. Van de vertegenwoordiger wordt dan ook verwacht dat hij pragmatisch is. Hij moet oplossingen op korte termijn kunnen bieden. Zo niet, dan wordt hij als een slechte vertegenwoordiger en lopen zijn kiezers naar een ander.

Het gevolg hiervan is dat de dubbele taak die de staat heeft, namelijk een wetgevende en een besturende, in elkaar overloopt. De wetgevende taak is de taak die gericht is op het conserveren en smeren van dat systeem dat door de samenleving gevormd is. De besturende taak is gericht op het faciliteren van die zaken die kennelijk, nog, niet door de samenleving geregeld worden of kunnen worden. Die laatste taak zal de overhand krijgen, omdat daaruit voor het volk direct resultaat kan vloeien. Problemen kunnen zo opgelost worden. Hoewel ik daar zelf anders tegen aan kijk is een veel genoemd voorbeeld het bouwen van een dijk. Een dergelijk project is vrij moeilijk te vermarkten, heeft dus geen kennelijke waarde in die markt en zal dan ook niet per sé tot stand komen in een vrije markt. Daartoe is er dan de staat die deze taak op zich neemt om de markt daar aan te vullen waar deze zou falen. Aangenomen wordt in de huidige maatschappij dat dus de staat bepaalde taken altijd op zich zou moeten nemen. Deze gedachte leeft ook binnen de staat. Zij zijn immers degene die de mogelijkheid hebben wetten te maken en maatschappelijk zaken teweeg te brengen. Dat is echter niet hoe het moet zijn volgens Hayek. Dat de staat, bijvoorbeeld, het bouwen van een dijk regelt, wil niet zeggen dat dit in de toekomst ook zo dient te zijn. Alleen kennelijk is er nog niet een manier gevonden om dit op een goede manier in de markt te doen en dus dient tot die tijd de staat dit te faciliteren. Die houding binnen de staat leidt, samen met de noodzaak voor vertegenwoordigers om zich continue op korte termijn te onderscheiden in het oplossen van problemen, tot een uitdijende overheid die steeds meer elementen van de markt zal gaan regelen.

Daarom stelt Hayek voor om als oplossing voor deze structurele spagaat de inrichting van de staat te herdefiniëren. Er zou een derde laag moeten komen. Deze derde laag neemt hét instrument weg waardoor vertegenwoordigers nu ongelimiteerd hun gang kunnen gaan. De controle over de financiën zouden zij kwijtraken aan deze nieuwe laag. Dat betekent dat zij gebonden worden aan een bepaald budget waar zij geen invloed op hebben. Dat betekent dat zij hun pragmatisme zullen moeten aanwenden om te zien wat werkelijk van belang is en bovendien dat de grenzeloosheid van hun optreden beperkt wordt.

Dit is deel VII in de serie Law, Liberty and Legislation. Elke woensdag vindt u een nieuwe aflevering. Voor het lezen is gebruik gemaakt van Volume III, Hoofdstuk XII en XIII

 

%d bloggers liken dit: