Het denkraam

Sprekend over recht of wet, regelgeving en vrijheid is het verstandig bewust te zijn van de achterliggende historie van de begrippen die gebruikt worden in de besprekingen over de rol van de overheid in de staat of samenleving. De inhoudelijke betekenissen van woorden zijn essentieel voor het begrip van de omgeving en de redeneringen die gebruikt worden.

Hayek toont het belang hiervan in de bespreking van het Cartesiaans rationalisme. Het Cartesiaans rationalisme gaat er vanuit dat de gedachte van de mens rationeel is. Rationeel is datgene dat door middel van logische deductie met expliciete randvoorwaarden bewezen kan worden. Alleen dan kan de mens effectief zijn omgeving vormgeven. Voldoet een redenering niet aan deze manier van redeneren dan is dit irrationeel. Hieruit volgt dat instituties in de samenleving rationaal verklaarbaar moeten zijn. Er is dan ook geen plek voor instituten die niet op deze rationaliteit gestoeld zijn. Gebruikt nu de lezer dit begrip van ‘Reason’, hoe kan hij dan ooit tot een andere conclusie komen dan die in de Cartesiaanse logica zit ingebed? Dat is inderdaad niet mogelijk.

Hayek zet dan ook in de eerste twee inleidende hoofdstukken het denkraam neer van waaruit de lezer de te bespreken argumentatie dient te bekijken. De menselijke activiteit is de basis voor dit denkraam. Daar kan op twee manieren naar gekeken worden. Of het is slechts mogelijk de menselijke activiteit centraal te sturen of het is slechts mogelijk voor de mens zichzelf te sturen. Bij de eerste mogelijkheid worden de mogelijkheden eindeloos. Als de menselijke activiteit gestuurd kan worden betekent dit een ontzagwekkende verscheidenheid aan mogelijkheden om de samenleving in te richten. Dit dnoemt Hayek de constructivistische visie. Cartesiaans rationalisme zit in deze hoek.

Stuurt de mens zichzelf dan loopt hij tegen zijn grenzen aan. Het is op deze manier dat in de meer abstracte werkelijkheid van menselijke activiteit, door het ontplooien van schijnbaar ongerichte handelingen, de mens ontdekt welke activiteit hem voor welk doel het beste resultaat brengt. Hierdoor ontdekt de mens de grenzen van zijn handelen. Die grenzen, van hetgeen wel en niet succesvol is, formuleren regels van de menselijke verhouding. Het zijn deze regels die zorgen voor een spontane groei van regels voor gedrag, cultuur en uiteindelijk de samenleving. Het is dan ook deze groei die Hayek bedoelt als hij het heeft over ‘Evolution’. Ziedaar de spanning met het constructivistische beeld. De Cartesiaanse ‘Reason’ plaatst ‘Evolution’ juist in een star korset. Het is een evolutie die logische lijnen moet volgen, anders wordt het irrationeel en daarmee onjuist.

Beide gezichtspunten, van Hayek en die van het Cartesiaans rationalisme, volgen een eigen lijn. Gemeen hebben ze de notie dat vanuit de observatie door de mens, de ‘Reason’ ontspruit. Naar deze ‘Reason’ vormen zich regels van menselijk gedrag. Deze regels van menselijk gedrag vormen de maatschappij en haar instituten. Beide gezichtspunten onderschrijven dan ook het belang van ‘Evolution’. Voor het ontstaan van ‘Evolution’ is vanuit beide gezichtspunten het bestaan van ‘Reason’ noodzakelijk. Vanuit de ‘Reason’ worden de regels geformuleerd die de ‘Evolution mogelijk maken.

Vanuit de ‘Reason’ en ‘Evolution’ ontstaat een orde. Redenerend langs constructivistische lijn is het niet nu niet meer moeilijk voor te stellen rationeel moet zijn. Zulk een orde is de Griekse ‘Taxis’. Het is de orde, te gebruiken in het leger voor slagformaties. In zekere zin kunstmatig dus. Om deze orde succesvol te laten zijn is een grote mate van centrale kennis nodig. Heeft de generaal geen kennis van de oorlog, dan zal de kunstmatige orde snel haar structuur en daarmee de slag verliezen. Dit ligt niet echter niet in de lijn van de spontane orde die Hayek voorstaat. Daarvoor hadden de oude Grieken het woord ‘Kosmos’, de orde die op groeiende wijze ontstaat.

Deze orde ontstaat zonder gerichte actie van de mens. Er is geen centrale leiding. Er is niet bedacht wie welke rol gaat vervullen en waarom. Dit staat tegenover de ‘Taxis’. De orde in de ‘Kosmos’ daarentegen is afhankelijk van de kennis van al haar leden. Zij groeit op basis van de kennis die in totaliteit aanwezig is. Die kennis is dan ook niet noodzakelijk bij iedereen aanwezig. Hierdoor lijkt deze groei vaak organisch. Hayek waarschuwt echter voor deze typering. Organische groei vooronderstelt een vaste hiërarchie. Dat gaat tegen het beginsel van de ‘Kosmos’ in dat nu juist niet een vooraf bepaalde hiërarchie in haar systeem vooropstelt.

‘Taxis’ en ‘Kosmos’ laten zich dan ook typeren als elkaars tegenpolen. Zij komen weliswaar uit dezelfde bron, namelijk de ‘Reason’ waaruit ‘Evolution’ heeft plaatsgevonden die tot een van de twee ordes geleid heeft, verenigbaar, in hun maatschappelijke context, lijken zij mij niet. De gevolgtrekking van de ‘Taxis’ is uiteindelijk een centraal geleide maatschappij, waarin de individu ondergeschikt is aan hen die in hiërarchie hoger staan, terwijl de ‘Kosmos’ juist de ruimte laat voor hen die hun grenzen kennen en daarmee de maatschappij kunnen ondersteunen. Dit is, naar mijn mening, het denkraam dat Hayek op wil zetten in de eerste twee hoofdstukken.

Dit is deel I in de serie Law, Liberty and Legislation. Elke woensdag vindt u een nieuwe aflevering. Voor het lezen is gebruik gemaakt van Volume I, Hoofdstukken I en II

%d bloggers liken dit: