Het vorige artikel in deze reeks werd besloten met de opmerking dat de gedachte dat Democratie universeel is en de uitdaging van die gedachte door gelovigen. Er zouden twee redenen voor de consternatie zijn. Ten eerste omdat deze gelovigen tegen democratie ingaan en ten tweede omdat ze gelovig zijn. Is er reden om aan te nemen dat deze redenen meer zijn dan beweringen? Om dit te onderzoeken dient gekeken te worden naar de vraag waar de universaliteitsgedachte van democratie vandaan komt. Twee vragen komen daarbij aan de orde. Ten eerste wat de universaliteitsgedachte eigenlijk is. Ten tweede waarom deze gelinkt wordt aan democratie in deze context.
De universaliteitsgedachte van democratie, de gedachte dat democratie universeel dient te zijn, is langs dezelfde lijnen te verklaren waarop de universaliteit van spiritualiteit in Europa rust bracht en het daaropvolgende schisma onrust. Democratie zou daarbij gezien kunnen worden als de vervanging van religie. Niet zozeer in haar spirituele vorm, maar in de invloed van dezelfde gedachte bij zowat elk mens. Namelijk de gedachte dat het systeem waarin zij leven, het systeem is dat iedereen zou moeten hebben. Iedereen die erbuiten leeft heeft een inferieur stelsel. Wat is eigenlijk uniek aan dit systeem universeel zou moeten zijn en het promoten ervan een speerpunt is in het beleid van vele landen?
Democratie is de staatsvorm die aan het hele volk invloed op de regering toekent (bron). Dat is goed om te weten. Dat zegt echter nog weinig over de oorsprong van democratie. Ook de geschiedkundige uitleg naar ‘demos’ en ‘kratein’ brengt ons niet veel verder dan dat het volk de macht heeft. Toch zit hier al een eerste subtiele verwijzing naar ons probleem. Het volk heeft de macht. Gesproken in aantallen wordt het de meerderheid die de macht heeft. Als zij beslissen, dan heeft de rest zich daar aan te houden. Dat is democratie volgens de populaire uitleg. Dat de volk de macht heeft wordt vaak gekoppeld aan de idee dat de soevereiniteit van een volk als geheel aanwezig is. Hier komen we terug bij de Geschiedenis.
Het Europese continent kenmerkte zich in de vroege middeleeuwen door een uitgestrekt patroon van edelen die allen een stuk grond in bezit hadden. In tegenstelling tot wat u op school of universiteit gelezen hebt was er geen koning in de monarchistische traditie. Er was een koning in de aristocratische traditie. Dat wil zeggen, vanuit de edelen werd een koning gekozen die op basis van verdiensten erkend kon worden als leider van een aantal edelen. Edelen, die op hun beurt ook weer door middel van verdiensten op die positie gekozen waren door hun dorp of regio. Deze edelen hoefden echter niemand boven zich te dulden. In de praktijk deden zij dit op vrijwillige basis wel. Een edelman sloot een contract met een andere, sterkere of wijzere, edelman dat de laatstgenoemde de eerstgenoemde zou beschermen. In ruil kreeg de laatstgenoemde dan een deel van de oogst, een bepaald bedrag in geld of een aantal mannen in zijn leger. Als de afspraak niet nagekomen werd, waren beide edelmannen vrij om het contract te verbreken. Met andere woorden, er was geen monopolie op het gebied van de koning. Deze status was een vrijwillige. Zo werd bijvoorbeeld de Keizer van het Heilige Romeinse Rijk lange tijd gekozen door zijn gelijken.
Hier wringt uiteraard de schoen. Een koning is nooit zeker van de steun van zijn edelen, een koning dient altijd beducht te zijn op een edelman die het beter doet en daarmee de populariteit van andere edelen en wellicht zelfs het volk verkrijgt. In deze situatie bestaat dus een vrije markt voor de positie van heerser van een bepaald gebied. Het resultaat is dat edelen de vrijheden van hun mensen dienen te waarborgen. Doen ze dit niet, dan lopen de mensen simpelweg het gebied uit of de edelman wordt vervangen. Dit is de aristocratie. Het spoort aan tot goed leiderschap omdat slecht leiderschap niet beloont wordt. Deze open markt is niet een situatie die een koning graag zou willen. Het antwoord is verzorgd door ‘The Divine Right of Kings‘ en in de politieke theorie uiteengezet in ‘Leviathian‘. Hiermee werd de markt voor goede leefomstandigheden gemonopoliseerd. Hoewel er tot dan wellicht in de praktijk al een monopolie was van de koning, vindt door deze twee elementen een legitieme en morele legalisering van het monopolie plaats, waardoor een einde komt aan de vrije markt op het gebied van heerschappij. De transitie van aristocratie naar monarchie leidt het tijdvak van monopolie op bestuurlijk gebied in. Voor het monopolie geldt bij uitstek wat u geleerd hebt op school en universiteit. De kosten gaan omhoog en de kwaliteit naar beneden.
Wat heeft dit nu met democratie te maken? Door de theorie van ‘the Divine right of kings’ werden koningen op een voetstuk geplaatst. Vervelend was het dan ook edelen in Engeland het hier totaal niet mee eens waren. Dit resulteerde in vele oorlogen. Uiteindelijk werd het pleit beslecht door Koning Jacob die aan een zekere Hobbes vroeg een theorie te formuleren waarin de koning de baas is. Hierin werd voor het eerst geformuleerd dat de mens een individu is, het kleinst deelbare deel van de massa. De massa vormt het lichaam van de Staat met aan het hoofd de Koning die de ultieme soeverein is. Het individu levert zijn soevereiniteit in om beschermd te worden door de staat die alles mag. Dit resulteerde nog geen 100 jaar later in de totale tyrannie onder de Republiek van Cromwell, waar koning Jacobus I onthoofd werd als wens van de massa. De democratie deed daarmee haar intrede in het staatsbestel.
Voor Democratie is het nodig dat er groepen zijn. In dit geval, volken. Hier komt religie wederom om de hoek kijken. Nu zijn er twee scheidslijnen. In het eerste deel hebben we al geconstateerd dat de scheidslijn in geloof zorgt voor scheiding tussen mensen. Dit tweede element, het monopolie van een heerser op een bepaald gebied en het sluiten van de markt leidt tot de concentratie van macht in één enkel persoon in dat gebied en bovendien tot rivaliteit met andere monopolisten. De buren zijn nu ineens niet meer buren, zij kunnen van de een op de andere dag ook wereldse tegenstanders zijn als de monopolist, de koning, dat gebied wil hebben. Dit is de universaliteitsgedachte van de latere democratie. Het is de gedachte dat een bepaald gebied onder een bepaalde monopolistische heerschappij staat en dat deze heerschappij de juiste is, omdat de buren niet het juiste pad volgen. Dit verkeerde pad bestaat uit twee elementen. Het religieuze element, zoals getoond in het eerste deel en het tweede element wordt toegevoegd door het monopolistische karakter van de heerschappij van de koning.
De hoofdvraag van dit artikel, wat democratie uniek maakt, is daarmee nog niet beantwoord en zal dan ook in een volgend artikel plaatsvinden.
Dit is deel II in de serie over vrijheid en religie. De serie is gestart naar aanleiding van de heftige reacties op islam en de, al dan niet, vermeende aanval van dit geloof op de westerse samenleving.
Gerelateerd
Over Vrijheid en Religie II: Van Markt naar Monopolie
written by Willem Cornax
Het vorige artikel in deze reeks werd besloten met de opmerking dat de gedachte dat Democratie universeel is en de uitdaging van die gedachte door gelovigen. Er zouden twee redenen voor de consternatie zijn. Ten eerste omdat deze gelovigen tegen democratie ingaan en ten tweede omdat ze gelovig zijn. Is er reden om aan te nemen dat deze redenen meer zijn dan beweringen? Om dit te onderzoeken dient gekeken te worden naar de vraag waar de universaliteitsgedachte van democratie vandaan komt. Twee vragen komen daarbij aan de orde. Ten eerste wat de universaliteitsgedachte eigenlijk is. Ten tweede waarom deze gelinkt wordt aan democratie in deze context.
De universaliteitsgedachte van democratie, de gedachte dat democratie universeel dient te zijn, is langs dezelfde lijnen te verklaren waarop de universaliteit van spiritualiteit in Europa rust bracht en het daaropvolgende schisma onrust. Democratie zou daarbij gezien kunnen worden als de vervanging van religie. Niet zozeer in haar spirituele vorm, maar in de invloed van dezelfde gedachte bij zowat elk mens. Namelijk de gedachte dat het systeem waarin zij leven, het systeem is dat iedereen zou moeten hebben. Iedereen die erbuiten leeft heeft een inferieur stelsel. Wat is eigenlijk uniek aan dit systeem universeel zou moeten zijn en het promoten ervan een speerpunt is in het beleid van vele landen?
Democratie is de staatsvorm die aan het hele volk invloed op de regering toekent (bron). Dat is goed om te weten. Dat zegt echter nog weinig over de oorsprong van democratie. Ook de geschiedkundige uitleg naar ‘demos’ en ‘kratein’ brengt ons niet veel verder dan dat het volk de macht heeft. Toch zit hier al een eerste subtiele verwijzing naar ons probleem. Het volk heeft de macht. Gesproken in aantallen wordt het de meerderheid die de macht heeft. Als zij beslissen, dan heeft de rest zich daar aan te houden. Dat is democratie volgens de populaire uitleg. Dat de volk de macht heeft wordt vaak gekoppeld aan de idee dat de soevereiniteit van een volk als geheel aanwezig is. Hier komen we terug bij de Geschiedenis.
Het Europese continent kenmerkte zich in de vroege middeleeuwen door een uitgestrekt patroon van edelen die allen een stuk grond in bezit hadden. In tegenstelling tot wat u op school of universiteit gelezen hebt was er geen koning in de monarchistische traditie. Er was een koning in de aristocratische traditie. Dat wil zeggen, vanuit de edelen werd een koning gekozen die op basis van verdiensten erkend kon worden als leider van een aantal edelen. Edelen, die op hun beurt ook weer door middel van verdiensten op die positie gekozen waren door hun dorp of regio. Deze edelen hoefden echter niemand boven zich te dulden. In de praktijk deden zij dit op vrijwillige basis wel. Een edelman sloot een contract met een andere, sterkere of wijzere, edelman dat de laatstgenoemde de eerstgenoemde zou beschermen. In ruil kreeg de laatstgenoemde dan een deel van de oogst, een bepaald bedrag in geld of een aantal mannen in zijn leger. Als de afspraak niet nagekomen werd, waren beide edelmannen vrij om het contract te verbreken. Met andere woorden, er was geen monopolie op het gebied van de koning. Deze status was een vrijwillige. Zo werd bijvoorbeeld de Keizer van het Heilige Romeinse Rijk lange tijd gekozen door zijn gelijken.
Hier wringt uiteraard de schoen. Een koning is nooit zeker van de steun van zijn edelen, een koning dient altijd beducht te zijn op een edelman die het beter doet en daarmee de populariteit van andere edelen en wellicht zelfs het volk verkrijgt. In deze situatie bestaat dus een vrije markt voor de positie van heerser van een bepaald gebied. Het resultaat is dat edelen de vrijheden van hun mensen dienen te waarborgen. Doen ze dit niet, dan lopen de mensen simpelweg het gebied uit of de edelman wordt vervangen. Dit is de aristocratie. Het spoort aan tot goed leiderschap omdat slecht leiderschap niet beloont wordt. Deze open markt is niet een situatie die een koning graag zou willen. Het antwoord is verzorgd door ‘The Divine Right of Kings‘ en in de politieke theorie uiteengezet in ‘Leviathian‘. Hiermee werd de markt voor goede leefomstandigheden gemonopoliseerd. Hoewel er tot dan wellicht in de praktijk al een monopolie was van de koning, vindt door deze twee elementen een legitieme en morele legalisering van het monopolie plaats, waardoor een einde komt aan de vrije markt op het gebied van heerschappij. De transitie van aristocratie naar monarchie leidt het tijdvak van monopolie op bestuurlijk gebied in. Voor het monopolie geldt bij uitstek wat u geleerd hebt op school en universiteit. De kosten gaan omhoog en de kwaliteit naar beneden.
Wat heeft dit nu met democratie te maken? Door de theorie van ‘the Divine right of kings’ werden koningen op een voetstuk geplaatst. Vervelend was het dan ook edelen in Engeland het hier totaal niet mee eens waren. Dit resulteerde in vele oorlogen. Uiteindelijk werd het pleit beslecht door Koning Jacob die aan een zekere Hobbes vroeg een theorie te formuleren waarin de koning de baas is. Hierin werd voor het eerst geformuleerd dat de mens een individu is, het kleinst deelbare deel van de massa. De massa vormt het lichaam van de Staat met aan het hoofd de Koning die de ultieme soeverein is. Het individu levert zijn soevereiniteit in om beschermd te worden door de staat die alles mag. Dit resulteerde nog geen 100 jaar later in de totale tyrannie onder de Republiek van Cromwell, waar koning Jacobus I onthoofd werd als wens van de massa. De democratie deed daarmee haar intrede in het staatsbestel.
Voor Democratie is het nodig dat er groepen zijn. In dit geval, volken. Hier komt religie wederom om de hoek kijken. Nu zijn er twee scheidslijnen. In het eerste deel hebben we al geconstateerd dat de scheidslijn in geloof zorgt voor scheiding tussen mensen. Dit tweede element, het monopolie van een heerser op een bepaald gebied en het sluiten van de markt leidt tot de concentratie van macht in één enkel persoon in dat gebied en bovendien tot rivaliteit met andere monopolisten. De buren zijn nu ineens niet meer buren, zij kunnen van de een op de andere dag ook wereldse tegenstanders zijn als de monopolist, de koning, dat gebied wil hebben. Dit is de universaliteitsgedachte van de latere democratie. Het is de gedachte dat een bepaald gebied onder een bepaalde monopolistische heerschappij staat en dat deze heerschappij de juiste is, omdat de buren niet het juiste pad volgen. Dit verkeerde pad bestaat uit twee elementen. Het religieuze element, zoals getoond in het eerste deel en het tweede element wordt toegevoegd door het monopolistische karakter van de heerschappij van de koning.
De hoofdvraag van dit artikel, wat democratie uniek maakt, is daarmee nog niet beantwoord en zal dan ook in een volgend artikel plaatsvinden.
Dit is deel II in de serie over vrijheid en religie. De serie is gestart naar aanleiding van de heftige reacties op islam en de, al dan niet, vermeende aanval van dit geloof op de westerse samenleving.
Dit delen:
Vind ik leuk:
Gerelateerd
9 augustus 2013 written by Willem Cornax in Commentaar, Religie, Vrijheid en Religie
Willem Cornax