Zo nu en dan komt ‘privacy’ ter sprake. Meestentijds in de trant van de discussies rondom verdachten en het opgeven van hun recht op privacy in de sfeer van opsporing en uiteraard in het getouwtrek tussen de ‘facebooks’ en ‘googles’ van deze wereld en uiteraard met betrekking tot het uitgebreide bespioneren en controleren van vrijwel de gehele bevolking van de landen op het Europese en noord-Amerikaanse continent. De vrijwillige opgave van de persoonlijke levenssfeer door gebruikmaken van allerlei gratis diensten is hier niet aan de orde. Evenmin van belang is hier de fijnmazige discussie aangaande opsporing en de rechten van verdachten ten aanzien van hun privacy. Het gaat in dit artikel met name om de laatstegenoemde tak van sport. Het afbakenen en afbreken van privacy door overheden en de argumentatie die daarbij gewoonlijk gebruikt pleegt te worden.
Argumentatie van de voorstanders van afbouwing van privacy wijzen in het publieke vaak op de notie ‘als je niets te verbergen hebt, heb je ook niets te vrezen’. Dit voorbeeld van logica klopt. Daar is geen speld tussen te krijgen. Het tegenargument dat vaak uitmondt in een reactie dat de overheid ooit slecht kan worden, of dat de persoon die het argument brengt het simpelweg niet wil, is natuurlijk nergens meer.
Is er dan überhaupt een manier om deze logica te ontkrachten? Wellicht wel. Allereerst ligt dit in de betekenis van het woord privacy. Die is er namelijk niet. Althans, de betekenis ervan verschilt per plaats, tijd en onderwerp waarop van toepassing. Dat betekent dat bij elk vraagstuk van privacy het van groot belang is vast te stellen welke betekenis door de deelnemers gebruikt wordt. Zoniet, dan worden appels met peren vergeleken.
Een standaardvoorbeeld met betrekking tot internet is het opsporen van kinderporno. Daarvoor hebben opsporingsdiensten meer bevoegdheden nodig en dus dient de privacy van eenieder deels te worden afgebroken. De zwaartte van het onderwerp maakt ten eerdte een gefundeerd tegenargument al moeilijk. Dit geldt overigens ook voor andere standaardvoorbeelden. De schijn wordt immers gewekt bij tegenargumentatie dat u voor kinderporno bent. Terwijl u tegen afbreuk van privacy bent. Afbreuk en afbreuk van privacy zijn nu niet direct inwisselbare termen.
Het gaat dan ook niet om de kinderporno, maar om de associatie. Kinderporno, zo iemamd dat in zijn of haar bezit heeft is bij uitstek iets dat men wil verbergen. Dat is niet juist en moet dus opgegeven worden. Het in bezit hebben van kinderporno is echter niet van dezelfde gradatie van als waar de onschuldige zich in bevindt, die niet wil dat de overheid zijn computer ongevraagd kan binnentreden. De associatie is nu dat wie privacy eist iets te verbergen heeft.
Daarmee komt een tweede punt naar de voorgrond. Het verbergen van informatie. In het verkrijgen van informatie zijn er twee spelers; publieke en private partijen.
De uitwisseling van informatie die tot de persoonlijke levenssfeer behoort door deze vrijwillig te uploaden maar een externe server van een particulier bedrijf is van een totaal andere orde dan de ongevraagde binnenkomst van de overheid op uw eigen computer. Met de eerste hebt u een overeenkomst gesloten bij aanmelding op de site of dienst. Met de overheid sluit u geen contract en als u dat al zou hebben, u kunt dat contract niet opzeggen. Met andere woorden u wordt onder dwang geacht tot vriendelijk meewerken in staat te zijn.
Het is hierom dat het mantra dat iedereen alle informatie toch al op internet zet en het daarom niet uitmaakt dat overheden meekijken niet op gaat. Het is de controle die vrijwillig wordt opgegeven versus de verborgen inbreuk in de eigen computer danwel het verborgen opslaan van uw gegevens zonder daarin een keuze te hebben waar het hierom gaat.
Mocht u dus weer eens een gesprek horen waarin voorstanders proclameren geen enkel probleem te hebben met de afbreuk van hun privacy, dan weet u dat ze ernaast zitten. Vertel ze dat echter maar niet. Voor u het weet denken ze dat u iets te verbergen hebt.